NL: sommeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gesommeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik sommeer jij sommeert hij sommeert wij sommeren jullie sommeren zij sommeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gesommeerd jij hebt gesommeerd hij heeft gesommeerd wij hebben gesommeerd jullie hebben gesommeerd zij hebben gesommeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik sommeerde jij sommeerde hij sommeerde wij sommeerden jullie sommeerden zij sommeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gesommeerd jij had gesommeerd hij had gesommeerd wij hadden gesommeerd jullie hadden gesommeerd zij hadden gesommeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal sommeren jij zult sommeren hij zal sommeren wij zullen sommeren jullie zullen sommeren zij zullen sommeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gesommeerd hebben jij zult gesommeerd hebben hij zal gesommeerd hebben wij zullen gesommeerd hebben jullie zullen gesommeerd hebben zij zullen gesommeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou sommeren jij zou sommeren hij zou sommeren wij zouden sommeren jullie zouden sommeren zij zouden sommeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gesommeerd hebben jij zou gesommeerd hebben hij zou gesommeerd hebben wij zouden gesommeerd hebben jullie zouden gesommeerd hebben zij zouden gesommeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
sommeer
|
| Aanvoegende wijs |
| sommere |