NL: soigneren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gesoigneerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik soigneer jij soigneert hij soigneert wij soigneren jullie soigneren zij soigneren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gesoigneerd jij hebt gesoigneerd hij heeft gesoigneerd wij hebben gesoigneerd jullie hebben gesoigneerd zij hebben gesoigneerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik soigneerde jij soigneerde hij soigneerde wij soigneerden jullie soigneerden zij soigneerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gesoigneerd jij had gesoigneerd hij had gesoigneerd wij hadden gesoigneerd jullie hadden gesoigneerd zij hadden gesoigneerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal soigneren jij zult soigneren hij zal soigneren wij zullen soigneren jullie zullen soigneren zij zullen soigneren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gesoigneerd hebben jij zult gesoigneerd hebben hij zal gesoigneerd hebben wij zullen gesoigneerd hebben jullie zullen gesoigneerd hebben zij zullen gesoigneerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou soigneren jij zou soigneren hij zou soigneren wij zouden soigneren jullie zouden soigneren zij zouden soigneren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gesoigneerd hebben jij zou gesoigneerd hebben hij zou gesoigneerd hebben wij zouden gesoigneerd hebben jullie zouden gesoigneerd hebben zij zouden gesoigneerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
soigneer
|
| Aanvoegende wijs |
| soignere |