NL: sofasurfen
U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gesofasurft
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik sofasurf
jij sofasurft
hij sofasurft
wij sofasurfen
jullie sofasurfen
zij sofasurfen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gesofasurft
jij hebt gesofasurft
hij heeft gesofasurft
wij hebben gesofasurft
jullie hebben gesofasurft
zij hebben gesofasurft
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik sofasurfte
jij sofasurfte
hij sofasurfte
wij sofasurften
jullie sofasurften
zij sofasurften
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gesofasurft
jij had gesofasurft
hij had gesofasurft
wij hadden gesofasurft
jullie hadden gesofasurft
zij hadden gesofasurft
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal sofasurfen
jij zult sofasurfen
hij zal sofasurfen
wij zullen sofasurfen
jullie zullen sofasurfen
zij zullen sofasurfen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gesofasurft hebben
jij zult gesofasurft hebben
hij zal gesofasurft hebben
wij zullen gesofasurft hebben
jullie zullen gesofasurft hebben
zij zullen gesofasurft hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou sofasurfen
jij zou sofasurfen
hij zou sofasurfen
wij zouden sofasurfen
jullie zouden sofasurfen
zij zouden sofasurfen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gesofasurft hebben
jij zou gesofasurft hebben
hij zou gesofasurft hebben
wij zouden gesofasurft hebben
jullie zouden gesofasurft hebben
zij zouden gesofasurft hebben
|
| Gebiedende wijs |
sofasurf
|
| Aanvoegende wijs |
| sofasurfe |
Nederlandse werkwoorden
Duitse werkwoorden
Engelse werkwoorden
Franse werkwoorden
Spaanse werkwoorden