Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: socialiseren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gesocialiseerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik socialiseer
jij socialiseert
hij socialiseert
wij socialiseren
jullie socialiseren
zij socialiseren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gesocialiseerd
jij hebt gesocialiseerd
hij heeft gesocialiseerd
wij hebben gesocialiseerd
jullie hebben gesocialiseerd
zij hebben gesocialiseerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik socialiseerde
jij socialiseerde
hij socialiseerde
wij socialiseerden
jullie socialiseerden
zij socialiseerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gesocialiseerd
jij had gesocialiseerd
hij had gesocialiseerd
wij hadden gesocialiseerd
jullie hadden gesocialiseerd
zij hadden gesocialiseerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal socialiseren
jij zult socialiseren
hij zal socialiseren
wij zullen socialiseren
jullie zullen socialiseren
zij zullen socialiseren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gesocialiseerd hebben
jij zult gesocialiseerd hebben
hij zal gesocialiseerd hebben
wij zullen gesocialiseerd hebben
jullie zullen gesocialiseerd hebben
zij zullen gesocialiseerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou socialiseren
jij zou socialiseren
hij zou socialiseren
wij zouden socialiseren
jullie zouden socialiseren
zij zouden socialiseren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gesocialiseerd hebben
jij zou gesocialiseerd hebben
hij zou gesocialiseerd hebben
wij zouden gesocialiseerd hebben
jullie zouden gesocialiseerd hebben
zij zouden gesocialiseerd hebben

Gebiedende wijs
socialiseer

Aanvoegende wijs
socialisere

Voorbeelden

  1. Socialiseren is verboden.
    Socializing is forbidden.
  2. Geen tijd voor socialiseren, George.
    We 've no time for socialising, George.
  3. Ga socialiseren, niet jezelf isoleren.
    Be sure to socialize. Don 't isolate.
  4. We zijn hier niet om te socialiseren.
    We 're not here to socialize.
  5. Ik doe dit normaal gesproken niet... socialiseren met mijn studenten.
    I don 't usually do this... socialize with my students.
  6. Maar de assistent-coach kan niet socialiseren met het team.
    But the assistant coach can 't socialize with the team.
  7. Het was jouw idee dat ze zich zou moeten socialiseren.
    It was your idea that she should socialize.
  8. Ik hoef niet te socialiseren met zijn vrouw om dat te doen.
    I don 't have to socialize with his wife to do that.
  9. Hij gaat nooit met clienten mee naar hun afspraken of leert ze socialiseren.
    He never takes his clients to their appointments or teaches them how to socialize.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden