NL: socceren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gesoccerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik soccer jij soccert hij soccert wij socceren jullie socceren zij socceren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gesoccerd jij hebt gesoccerd hij heeft gesoccerd wij hebben gesoccerd jullie hebben gesoccerd zij hebben gesoccerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik soccerde jij soccerde hij soccerde wij soccerden jullie soccerden zij soccerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gesoccerd jij had gesoccerd hij had gesoccerd wij hadden gesoccerd jullie hadden gesoccerd zij hadden gesoccerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal socceren jij zult socceren hij zal socceren wij zullen socceren jullie zullen socceren zij zullen socceren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gesoccerd hebben jij zult gesoccerd hebben hij zal gesoccerd hebben wij zullen gesoccerd hebben jullie zullen gesoccerd hebben zij zullen gesoccerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou socceren jij zou socceren hij zou socceren wij zouden socceren jullie zouden socceren zij zouden socceren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gesoccerd hebben jij zou gesoccerd hebben hij zou gesoccerd hebben wij zouden gesoccerd hebben jullie zouden gesoccerd hebben zij zouden gesoccerd hebben
|
Gebiedende wijs |
soccer
|
Aanvoegende wijs |
soccere |