Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: snurken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gesnurkt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik snurk
jij snurkt
hij snurkt
wij snurken
jullie snurken
zij snurken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gesnurkt
jij hebt gesnurkt
hij heeft gesnurkt
wij hebben gesnurkt
jullie hebben gesnurkt
zij hebben gesnurkt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik snurkte
jij snurkte
hij snurkte
wij snurkten
jullie snurkten
zij snurkten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gesnurkt
jij had gesnurkt
hij had gesnurkt
wij hadden gesnurkt
jullie hadden gesnurkt
zij hadden gesnurkt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal snurken
jij zult snurken
hij zal snurken
wij zullen snurken
jullie zullen snurken
zij zullen snurken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gesnurkt hebben
jij zult gesnurkt hebben
hij zal gesnurkt hebben
wij zullen gesnurkt hebben
jullie zullen gesnurkt hebben
zij zullen gesnurkt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou snurken
jij zou snurken
hij zou snurken
wij zouden snurken
jullie zouden snurken
zij zouden snurken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gesnurkt hebben
jij zou gesnurkt hebben
hij zou gesnurkt hebben
wij zouden gesnurkt hebben
jullie zouden gesnurkt hebben
zij zouden gesnurkt hebben

Gebiedende wijs
snurk

Aanvoegende wijs
snurke

Voorbeelden

  1. Snurk, snurk, snurk.
    Snore, snore, snore.
  2. Nee, juffrouw Snurk. Gaat het?
    No, Ms Snore, you wouldn 't.
  3. Ik snurk niet, dat zijn ademhalingsoefeningen.
    I 'm not snoring. Those were deep breathing exercises.
  4. Om je te waarschuwen, ik snurk.
    Just to warn you, I do snore.
  5. Maar ik snurk niet, toch, liefje?
    But I don 't snore, do I, honey?
  6. En ik snurk, als ik op m' n rug lig.
    There 's another thing. I can 't stop tossing and turning.
  7. Omdat ik snurk en smak... en tandpasta op m' n bovenlip heb.
    Because I snore and smack my lips and get toothpaste on my upper lip
  8. Lachen en snurken, snurken en lachen.
    Laughing and snoring. Snoring and laughing.
  9. [ Snurken, kreunt ]
    [ Snoring, Moans ]
  10. [ snurken gaat door ]
    [ Snoring Continues ]

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden