Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: snowboarden

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gesnowboard

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik snowboard
jij snowboardt
hij snowboardt
wij snowboarden
jullie snowboarden
zij snowboarden

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gesnowboard
jij hebt gesnowboard
hij heeft gesnowboard
wij hebben gesnowboard
jullie hebben gesnowboard
zij hebben gesnowboard

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik snowboardde
jij snowboardde
hij snowboardde
wij snowboardden
jullie snowboardden
zij snowboardden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gesnowboard
jij had gesnowboard
hij had gesnowboard
wij hadden gesnowboard
jullie hadden gesnowboard
zij hadden gesnowboard

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal snowboarden
jij zult snowboarden
hij zal snowboarden
wij zullen snowboarden
jullie zullen snowboarden
zij zullen snowboarden

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gesnowboard hebben
jij zult gesnowboard hebben
hij zal gesnowboard hebben
wij zullen gesnowboard hebben
jullie zullen gesnowboard hebben
zij zullen gesnowboard hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou snowboarden
jij zou snowboarden
hij zou snowboarden
wij zouden snowboarden
jullie zouden snowboarden
zij zouden snowboarden

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gesnowboard hebben
jij zou gesnowboard hebben
hij zou gesnowboard hebben
wij zouden gesnowboard hebben
jullie zouden gesnowboard hebben
zij zouden gesnowboard hebben

Gebiedende wijs
snowboard

Aanvoegende wijs
snowboarde

Voorbeelden

  1. Draai de snowboard opzij!
    Turn the board sideways!
  2. Snowboard... scheidde zijn hals.
    Snowboard severed his jugular.
  3. Het is een snowboard.
    It is a snowboard.
  4. Ik ga op snowboard vakantie.
    I 'm leaving on an epic snowboarding trip.
  5. Goed, je krijgt mijn snowboard.
    Alright, the board too.
  6. Wilt u een kalkoen op een snowboard zien?
    Do you want to see a turkey on a snowboard?
  7. Je bent schitterend op een snowboard, motorfiets, alles.
    You are amazing on snowboard, motorbike, everything.
  8. En naakt snowboarden.
    And snowboard naked.
  9. Ik denk aan snowboarden.
    I 'm thinking about snowboarding.
  10. Bedankt dat ik mocht snowboarden.
    Thanks for letting me go snowboarding with her.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden