Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: snorkelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gesnorkeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik snorkel
jij snorkelt
hij snorkelt
wij snorkelen
jullie snorkelen
zij snorkelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gesnorkeld
jij hebt gesnorkeld
hij heeft gesnorkeld
wij hebben gesnorkeld
jullie hebben gesnorkeld
zij hebben gesnorkeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik snorkelde
jij snorkelde
hij snorkelde
wij snorkelden
jullie snorkelden
zij snorkelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gesnorkeld
jij had gesnorkeld
hij had gesnorkeld
wij hadden gesnorkeld
jullie hadden gesnorkeld
zij hadden gesnorkeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal snorkelen
jij zult snorkelen
hij zal snorkelen
wij zullen snorkelen
jullie zullen snorkelen
zij zullen snorkelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gesnorkeld hebben
jij zult gesnorkeld hebben
hij zal gesnorkeld hebben
wij zullen gesnorkeld hebben
jullie zullen gesnorkeld hebben
zij zullen gesnorkeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou snorkelen
jij zou snorkelen
hij zou snorkelen
wij zouden snorkelen
jullie zouden snorkelen
zij zouden snorkelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gesnorkeld hebben
jij zou gesnorkeld hebben
hij zou gesnorkeld hebben
wij zouden gesnorkeld hebben
jullie zouden gesnorkeld hebben
zij zouden gesnorkeld hebben

Gebiedende wijs
snorkel

Aanvoegende wijs
snorkele

Voorbeelden

  1. snuiver (snorkel)
    snorkel
  2. We gebruiken geen snorkel.
    We don 't use a snorkel.
  3. Ik zing door mijn snorkel.
    I 'll sing through my snorkel.
  4. Hoe kom je aan die snorkel?
    Where did you get all this snorkel stuff?
  5. Snorkel uit, sluit het kanon af.
    Raise the snorkel, seal the cannon.
  6. Ik denk dat dit de snorkel is.
    I guess this is the snorkel.
  7. Een zaklamp en een bijl, geen snorkel.
    A flash light and an ax, no snorkel.
  8. een snorkel, een miniatuurversie van de slurf van de olifant.
    a snorkel, a miniature version of the elephant 's trunk.
  9. Dus ik pak mijn snorkel en bril, duik er opnieuw in.
    So I 'm reattaching my snorkel and goggles, diving back in.
  10. Ik zwem erin en ik adem het in door mijn snorkel.
    And I 'm swimming in it and I 'm breathing it in through my snorkel.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden