NL: smouzen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gesmousd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik smous jij smoust hij smoust wij smouzen jullie smouzen zij smouzen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gesmousd jij hebt gesmousd hij heeft gesmousd wij hebben gesmousd jullie hebben gesmousd zij hebben gesmousd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik smousde jij smousde hij smousde wij smousden jullie smousden zij smousden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gesmousd jij had gesmousd hij had gesmousd wij hadden gesmousd jullie hadden gesmousd zij hadden gesmousd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal smouzen jij zult smouzen hij zal smouzen wij zullen smouzen jullie zullen smouzen zij zullen smouzen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gesmousd hebben jij zult gesmousd hebben hij zal gesmousd hebben wij zullen gesmousd hebben jullie zullen gesmousd hebben zij zullen gesmousd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou smouzen jij zou smouzen hij zou smouzen wij zouden smouzen jullie zouden smouzen zij zouden smouzen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gesmousd hebben jij zou gesmousd hebben hij zou gesmousd hebben wij zouden gesmousd hebben jullie zouden gesmousd hebben zij zouden gesmousd hebben
|
| Gebiedende wijs |
smous
|
| Aanvoegende wijs |
| smouze |