NL: smousen
U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gesmoust
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik smouse
jij smoust
hij smoust
wij smousen
jullie smousen
zij smousen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gesmoust
jij hebt gesmoust
hij heeft gesmoust
wij hebben gesmoust
jullie hebben gesmoust
zij hebben gesmoust
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik smouste
jij smouste
hij smouste
wij smousten
jullie smousten
zij smousten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gesmoust
jij had gesmoust
hij had gesmoust
wij hadden gesmoust
jullie hadden gesmoust
zij hadden gesmoust
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal smousen
jij zult smousen
hij zal smousen
wij zullen smousen
jullie zullen smousen
zij zullen smousen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gesmoust hebben
jij zult gesmoust hebben
hij zal gesmoust hebben
wij zullen gesmoust hebben
jullie zullen gesmoust hebben
zij zullen gesmoust hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou smousen
jij zou smousen
hij zou smousen
wij zouden smousen
jullie zouden smousen
zij zouden smousen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gesmoust hebben
jij zou gesmoust hebben
hij zou gesmoust hebben
wij zouden gesmoust hebben
jullie zouden gesmoust hebben
zij zouden gesmoust hebben
|
| Gebiedende wijs |
smouse
|
| Aanvoegende wijs |
| smouse |
Nederlandse werkwoorden
Duitse werkwoorden
Engelse werkwoorden
Franse werkwoorden
Spaanse werkwoorden