NL: smeken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gesmeekt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik smeek jij smeekt hij smeekt wij smeken jullie smeken zij smeken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gesmeekt jij hebt gesmeekt hij heeft gesmeekt wij hebben gesmeekt jullie hebben gesmeekt zij hebben gesmeekt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik smeekte jij smeekte hij smeekte wij smeekten jullie smeekten zij smeekten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gesmeekt jij had gesmeekt hij had gesmeekt wij hadden gesmeekt jullie hadden gesmeekt zij hadden gesmeekt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal smeken jij zult smeken hij zal smeken wij zullen smeken jullie zullen smeken zij zullen smeken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gesmeekt hebben jij zult gesmeekt hebben hij zal gesmeekt hebben wij zullen gesmeekt hebben jullie zullen gesmeekt hebben zij zullen gesmeekt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou smeken jij zou smeken hij zou smeken wij zouden smeken jullie zouden smeken zij zouden smeken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gesmeekt hebben jij zou gesmeekt hebben hij zou gesmeekt hebben wij zouden gesmeekt hebben jullie zouden gesmeekt hebben zij zouden gesmeekt hebben
|
| Gebiedende wijs |
smeek
|
| Aanvoegende wijs |
| smeke |