NL: smarten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gesmart
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik smart jij smart hij smart wij smarten jullie smarten zij smarten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gesmart jij hebt gesmart hij heeft gesmart wij hebben gesmart jullie hebben gesmart zij hebben gesmart
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik smartte jij smartte hij smartte wij smartten jullie smartten zij smartten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gesmart jij had gesmart hij had gesmart wij hadden gesmart jullie hadden gesmart zij hadden gesmart
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal smarten jij zult smarten hij zal smarten wij zullen smarten jullie zullen smarten zij zullen smarten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gesmart hebben jij zult gesmart hebben hij zal gesmart hebben wij zullen gesmart hebben jullie zullen gesmart hebben zij zullen gesmart hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou smarten jij zou smarten hij zou smarten wij zouden smarten jullie zouden smarten zij zouden smarten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gesmart hebben jij zou gesmart hebben hij zou gesmart hebben wij zouden gesmart hebben jullie zouden gesmart hebben zij zouden gesmart hebben
|
| Gebiedende wijs |
smart
|
| Aanvoegende wijs |
| smarte |