NL: sloven U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gesloofd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik sloof jij slooft hij slooft wij sloven jullie sloven zij sloven
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gesloofd jij hebt gesloofd hij heeft gesloofd wij hebben gesloofd jullie hebben gesloofd zij hebben gesloofd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik sloofde jij sloofde hij sloofde wij sloofden jullie sloofden zij sloofden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gesloofd jij had gesloofd hij had gesloofd wij hadden gesloofd jullie hadden gesloofd zij hadden gesloofd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal sloven jij zult sloven hij zal sloven wij zullen sloven jullie zullen sloven zij zullen sloven
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gesloofd hebben jij zult gesloofd hebben hij zal gesloofd hebben wij zullen gesloofd hebben jullie zullen gesloofd hebben zij zullen gesloofd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou sloven jij zou sloven hij zou sloven wij zouden sloven jullie zouden sloven zij zouden sloven
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gesloofd hebben jij zou gesloofd hebben hij zou gesloofd hebben wij zouden gesloofd hebben jullie zouden gesloofd hebben zij zouden gesloofd hebben
|
| Gebiedende wijs |
sloof
|
| Aanvoegende wijs |
| slove |