NL: slaven U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geslaafd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik slaaf jij slaaft hij slaaft wij slaven jullie slaven zij slaven
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geslaafd jij hebt geslaafd hij heeft geslaafd wij hebben geslaafd jullie hebben geslaafd zij hebben geslaafd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik slaafde jij slaafde hij slaafde wij slaafden jullie slaafden zij slaafden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geslaafd jij had geslaafd hij had geslaafd wij hadden geslaafd jullie hadden geslaafd zij hadden geslaafd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal slaven jij zult slaven hij zal slaven wij zullen slaven jullie zullen slaven zij zullen slaven
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geslaafd hebben jij zult geslaafd hebben hij zal geslaafd hebben wij zullen geslaafd hebben jullie zullen geslaafd hebben zij zullen geslaafd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou slaven jij zou slaven hij zou slaven wij zouden slaven jullie zouden slaven zij zouden slaven
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geslaafd hebben jij zou geslaafd hebben hij zou geslaafd hebben wij zouden geslaafd hebben jullie zouden geslaafd hebben zij zouden geslaafd hebben
|
Gebiedende wijs |
slaaf
|
Aanvoegende wijs |
slave |