NL: slappen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geslapt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik slap jij slapt hij slapt wij slappen jullie slappen zij slappen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geslapt jij hebt geslapt hij heeft geslapt wij hebben geslapt jullie hebben geslapt zij hebben geslapt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik slapte jij slapte hij slapte wij slapten jullie slapten zij slapten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geslapt jij had geslapt hij had geslapt wij hadden geslapt jullie hadden geslapt zij hadden geslapt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal slappen jij zult slappen hij zal slappen wij zullen slappen jullie zullen slappen zij zullen slappen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geslapt hebben jij zult geslapt hebben hij zal geslapt hebben wij zullen geslapt hebben jullie zullen geslapt hebben zij zullen geslapt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou slappen jij zou slappen hij zou slappen wij zouden slappen jullie zouden slappen zij zouden slappen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geslapt hebben jij zou geslapt hebben hij zou geslapt hebben wij zouden geslapt hebben jullie zouden geslapt hebben zij zouden geslapt hebben
|
| Gebiedende wijs |
slap
|
| Aanvoegende wijs |
| slappe |