NL: slagregenen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geslagregend
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik slagregen jij slagregent hij slagregent wij slagregenen jullie slagregenen zij slagregenen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geslagregend jij hebt geslagregend hij heeft geslagregend wij hebben geslagregend jullie hebben geslagregend zij hebben geslagregend
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik slagregende jij slagregende hij slagregende wij slagregenden jullie slagregenden zij slagregenden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geslagregend jij had geslagregend hij had geslagregend wij hadden geslagregend jullie hadden geslagregend zij hadden geslagregend
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal slagregenen jij zult slagregenen hij zal slagregenen wij zullen slagregenen jullie zullen slagregenen zij zullen slagregenen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geslagregend hebben jij zult geslagregend hebben hij zal geslagregend hebben wij zullen geslagregend hebben jullie zullen geslagregend hebben zij zullen geslagregend hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou slagregenen jij zou slagregenen hij zou slagregenen wij zouden slagregenen jullie zouden slagregenen zij zouden slagregenen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geslagregend hebben jij zou geslagregend hebben hij zou geslagregend hebben wij zouden geslagregend hebben jullie zouden geslagregend hebben zij zouden geslagregend hebben
|
Gebiedende wijs |
slagregen
|
Aanvoegende wijs |
slagregene |