NL: skeletteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geskeletteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik skeletteer jij skeletteert hij skeletteert wij skeletteren jullie skeletteren zij skeletteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geskeletteerd jij hebt geskeletteerd hij heeft geskeletteerd wij hebben geskeletteerd jullie hebben geskeletteerd zij hebben geskeletteerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik skeletteerde jij skeletteerde hij skeletteerde wij skeletteerden jullie skeletteerden zij skeletteerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geskeletteerd jij had geskeletteerd hij had geskeletteerd wij hadden geskeletteerd jullie hadden geskeletteerd zij hadden geskeletteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal skeletteren jij zult skeletteren hij zal skeletteren wij zullen skeletteren jullie zullen skeletteren zij zullen skeletteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geskeletteerd hebben jij zult geskeletteerd hebben hij zal geskeletteerd hebben wij zullen geskeletteerd hebben jullie zullen geskeletteerd hebben zij zullen geskeletteerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou skeletteren jij zou skeletteren hij zou skeletteren wij zouden skeletteren jullie zouden skeletteren zij zouden skeletteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geskeletteerd hebben jij zou geskeletteerd hebben hij zou geskeletteerd hebben wij zouden geskeletteerd hebben jullie zouden geskeletteerd hebben zij zouden geskeletteerd hebben
|
Gebiedende wijs |
skeletteer
|
Aanvoegende wijs |
skelettere |