NL: sjirpen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gesjirpt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik sjirp jij sjirpt hij sjirpt wij sjirpen jullie sjirpen zij sjirpen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gesjirpt jij hebt gesjirpt hij heeft gesjirpt wij hebben gesjirpt jullie hebben gesjirpt zij hebben gesjirpt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik sjirpte jij sjirpte hij sjirpte wij sjirpten jullie sjirpten zij sjirpten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gesjirpt jij had gesjirpt hij had gesjirpt wij hadden gesjirpt jullie hadden gesjirpt zij hadden gesjirpt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal sjirpen jij zult sjirpen hij zal sjirpen wij zullen sjirpen jullie zullen sjirpen zij zullen sjirpen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gesjirpt hebben jij zult gesjirpt hebben hij zal gesjirpt hebben wij zullen gesjirpt hebben jullie zullen gesjirpt hebben zij zullen gesjirpt hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou sjirpen jij zou sjirpen hij zou sjirpen wij zouden sjirpen jullie zouden sjirpen zij zouden sjirpen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gesjirpt hebben jij zou gesjirpt hebben hij zou gesjirpt hebben wij zouden gesjirpt hebben jullie zouden gesjirpt hebben zij zouden gesjirpt hebben
|
Gebiedende wijs |
sjirp
|
Aanvoegende wijs |
sjirpe |