Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: siepelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gesiepeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik siepel
jij siepelt
hij siepelt
wij siepelen
jullie siepelen
zij siepelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gesiepeld
jij hebt gesiepeld
hij heeft gesiepeld
wij hebben gesiepeld
jullie hebben gesiepeld
zij hebben gesiepeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik siepelde
jij siepelde
hij siepelde
wij siepelden
jullie siepelden
zij siepelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gesiepeld
jij had gesiepeld
hij had gesiepeld
wij hadden gesiepeld
jullie hadden gesiepeld
zij hadden gesiepeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal siepelen
jij zult siepelen
hij zal siepelen
wij zullen siepelen
jullie zullen siepelen
zij zullen siepelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gesiepeld hebben
jij zult gesiepeld hebben
hij zal gesiepeld hebben
wij zullen gesiepeld hebben
jullie zullen gesiepeld hebben
zij zullen gesiepeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou siepelen
jij zou siepelen
hij zou siepelen
wij zouden siepelen
jullie zouden siepelen
zij zouden siepelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gesiepeld hebben
jij zou gesiepeld hebben
hij zou gesiepeld hebben
wij zouden gesiepeld hebben
jullie zouden gesiepeld hebben
zij zouden gesiepeld hebben

Gebiedende wijs
siepel

Aanvoegende wijs
siepele

Voorbeelden

  1. Daarom belde ik je vanaf het vliegveld, siepel.
    That 's why I called you from the plane, you ninny.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden