NL: shopliften U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geshoplift
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik shoplift jij shoplift hij shoplift wij shopliften jullie shopliften zij shopliften
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geshoplift jij hebt geshoplift hij heeft geshoplift wij hebben geshoplift jullie hebben geshoplift zij hebben geshoplift
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik shopliftte jij shopliftte hij shopliftte wij shopliftten jullie shopliftten zij shopliftten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geshoplift jij had geshoplift hij had geshoplift wij hadden geshoplift jullie hadden geshoplift zij hadden geshoplift
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal shopliften jij zult shopliften hij zal shopliften wij zullen shopliften jullie zullen shopliften zij zullen shopliften
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geshoplift hebben jij zult geshoplift hebben hij zal geshoplift hebben wij zullen geshoplift hebben jullie zullen geshoplift hebben zij zullen geshoplift hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou shopliften jij zou shopliften hij zou shopliften wij zouden shopliften jullie zouden shopliften zij zouden shopliften
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geshoplift hebben jij zou geshoplift hebben hij zou geshoplift hebben wij zouden geshoplift hebben jullie zouden geshoplift hebben zij zouden geshoplift hebben
|
Gebiedende wijs |
shoplift
|
Aanvoegende wijs |
shoplifte |