NL: shippen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geshipt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ship jij shipt hij shipt wij shippen jullie shippen zij shippen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geshipt jij hebt geshipt hij heeft geshipt wij hebben geshipt jullie hebben geshipt zij hebben geshipt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik shipte jij shipte hij shipte wij shipten jullie shipten zij shipten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geshipt jij had geshipt hij had geshipt wij hadden geshipt jullie hadden geshipt zij hadden geshipt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal shippen jij zult shippen hij zal shippen wij zullen shippen jullie zullen shippen zij zullen shippen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geshipt hebben jij zult geshipt hebben hij zal geshipt hebben wij zullen geshipt hebben jullie zullen geshipt hebben zij zullen geshipt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou shippen jij zou shippen hij zou shippen wij zouden shippen jullie zouden shippen zij zouden shippen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geshipt hebben jij zou geshipt hebben hij zou geshipt hebben wij zouden geshipt hebben jullie zouden geshipt hebben zij zouden geshipt hebben
|
| Gebiedende wijs |
ship
|
| Aanvoegende wijs |
| shippe |