NL: shelteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geshelterd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik shelter jij sheltert hij sheltert wij shelteren jullie shelteren zij shelteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geshelterd jij hebt geshelterd hij heeft geshelterd wij hebben geshelterd jullie hebben geshelterd zij hebben geshelterd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik shelterde jij shelterde hij shelterde wij shelterden jullie shelterden zij shelterden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geshelterd jij had geshelterd hij had geshelterd wij hadden geshelterd jullie hadden geshelterd zij hadden geshelterd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal shelteren jij zult shelteren hij zal shelteren wij zullen shelteren jullie zullen shelteren zij zullen shelteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geshelterd hebben jij zult geshelterd hebben hij zal geshelterd hebben wij zullen geshelterd hebben jullie zullen geshelterd hebben zij zullen geshelterd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou shelteren jij zou shelteren hij zou shelteren wij zouden shelteren jullie zouden shelteren zij zouden shelteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geshelterd hebben jij zou geshelterd hebben hij zou geshelterd hebben wij zouden geshelterd hebben jullie zouden geshelterd hebben zij zouden geshelterd hebben
|
Gebiedende wijs |
shelter
|
Aanvoegende wijs |
sheltere |