1. MWB
  2. Werkwoord vervoegen
  3. sharen

Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: sharen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
geshared

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik share
jij sharet
hij sharet
wij sharen
jullie sharen
zij sharen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb geshared
jij hebt geshared
hij heeft geshared
wij hebben geshared
jullie hebben geshared
zij hebben geshared

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik sharede
jij sharede
hij sharede
wij shareden
jullie shareden
zij shareden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had geshared
jij had geshared
hij had geshared
wij hadden geshared
jullie hadden geshared
zij hadden geshared

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal sharen
jij zult sharen
hij zal sharen
wij zullen sharen
jullie zullen sharen
zij zullen sharen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal geshared hebben
jij zult geshared hebben
hij zal geshared hebben
wij zullen geshared hebben
jullie zullen geshared hebben
zij zullen geshared hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou sharen
jij zou sharen
hij zou sharen
wij zouden sharen
jullie zouden sharen
zij zouden sharen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou geshared hebben
jij zou geshared hebben
hij zou geshared hebben
wij zouden geshared hebben
jullie zouden geshared hebben
zij zouden geshared hebben

Gebiedende wijs
share

Aanvoegende wijs
share

Voorbeelden

  1. Naar de hel met Fair Share.
    Fair Share be damned.
  2. I' ve seen my share of kills
    # I 've seen my share of kills
  3. We zullen een revenue share overeenkomst aan gaan.
    We will enter into a revenue share agreement.
  4. We hebben elk ride-share bedrijf aktief in Boston gecontroleerd.
    We 've checked every ride-share company operating in Boston.
  5. De Fair Share wet, een omvangrijker regering, dat gaat mislukken.
    And the Fair Share Law, more big government, it 's gonna result in failure.
  6. * And neething but good times to share * * neething but good times *
    * And nothing but good times to share * * Nothing but good times *
  7. Ik pauzeerde even om naar haar foto-share site te kijken.
    I decided to take a break and look at her photo-share site.
  8. Je vertelde de politie dat hij gebruik maakt van ride-share diensten?
    You told the police that your husband used ride-share services?
  9. Garcia, controleer de inschrijvingen van de school met ride-share chauffeurs in Boston.
    Garcia, cross-check the school 's enrollment records with ride-share drivers in Boston.
  10. Ik heb je nodig om naar sollicitaties te kijken Ingediend door ride-share chauffeurs
    I need you to look at job applications submitted by ride-share drivers.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden



Vaakst vervoegd

Hier zie je een overzicht van de 30 vaakst vervoegde werkwoorden voor de vijf talen die we op mijnwoordenboek gebruiken.

Nederlandse werkwoorden

willen verdienen worden zijn vinden bedoelen kunnen houden hebben meten vermelden vertellen varen gelden beantwoorden zeggen bestellen begeleiden updaten reizen bereiden leiden plannen gaan verwijderen stelen bidden besteden denken bellen

Franse werkwoorden

être avoir aller faire pouvoir vouloir venir devoir voir prendre savoir partir connaître recevoir dire mettre finir lire boire choisir envoyer sortir falloir dormir écrire appeler croire manger devenir vivre

Duitse werkwoorden

sein werden haben können mögen gehen wollen müssen essen finden sehen stressen lesen dürfen fahren misten sollen kommen nehmen tun machen geben sprechen lassen helfen laufen arbeiten wohnen schlafen halten

Spaanse werkwoorden

ser sentir tener hacer ver teñir ir estar servir haber poder mentir querer dar fuir saber decir hablar salir empezar volver comer seguir vivir gustar pedir encontrar grillarse latir pensar llamar conocer preferir jugar llegar

Engelse werkwoorden

send read be have spend choose go lead mean hear teach lie think see quit can do build meet take say get run fall fair buy put eat lay make learn wear begin barbecue will give find want know drink work write try