NL: shapen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geshapet
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik shape jij shapet hij shapet wij shapen jullie shapen zij shapen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geshapet jij hebt geshapet hij heeft geshapet wij hebben geshapet jullie hebben geshapet zij hebben geshapet
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik shapete jij shapete hij shapete wij shapeten jullie shapeten zij shapeten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geshapet jij had geshapet hij had geshapet wij hadden geshapet jullie hadden geshapet zij hadden geshapet
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal shapen jij zult shapen hij zal shapen wij zullen shapen jullie zullen shapen zij zullen shapen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geshapet hebben jij zult geshapet hebben hij zal geshapet hebben wij zullen geshapet hebben jullie zullen geshapet hebben zij zullen geshapet hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou shapen jij zou shapen hij zou shapen wij zouden shapen jullie zouden shapen zij zouden shapen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geshapet hebben jij zou geshapet hebben hij zou geshapet hebben wij zouden geshapet hebben jullie zouden geshapet hebben zij zouden geshapet hebben
|
| Gebiedende wijs |
shape
|
| Aanvoegende wijs |
| shape |