NL: shamponeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geshamponeerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik shamponeer jij shamponeert hij shamponeert wij shamponeren jullie shamponeren zij shamponeren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geshamponeerd jij hebt geshamponeerd hij heeft geshamponeerd wij hebben geshamponeerd jullie hebben geshamponeerd zij hebben geshamponeerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik shamponeerde jij shamponeerde hij shamponeerde wij shamponeerden jullie shamponeerden zij shamponeerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geshamponeerd jij had geshamponeerd hij had geshamponeerd wij hadden geshamponeerd jullie hadden geshamponeerd zij hadden geshamponeerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal shamponeren jij zult shamponeren hij zal shamponeren wij zullen shamponeren jullie zullen shamponeren zij zullen shamponeren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geshamponeerd hebben jij zult geshamponeerd hebben hij zal geshamponeerd hebben wij zullen geshamponeerd hebben jullie zullen geshamponeerd hebben zij zullen geshamponeerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou shamponeren jij zou shamponeren hij zou shamponeren wij zouden shamponeren jullie zouden shamponeren zij zouden shamponeren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geshamponeerd hebben jij zou geshamponeerd hebben hij zou geshamponeerd hebben wij zouden geshamponeerd hebben jullie zouden geshamponeerd hebben zij zouden geshamponeerd hebben
|
Gebiedende wijs |
shamponeer
|
Aanvoegende wijs |
shamponere |