Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: settelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gesetteld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik settel
jij settelt
hij settelt
wij settelen
jullie settelen
zij settelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gesetteld
jij hebt gesetteld
hij heeft gesetteld
wij hebben gesetteld
jullie hebben gesetteld
zij hebben gesetteld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik settelde
jij settelde
hij settelde
wij settelden
jullie settelden
zij settelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gesetteld
jij had gesetteld
hij had gesetteld
wij hadden gesetteld
jullie hadden gesetteld
zij hadden gesetteld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal settelen
jij zult settelen
hij zal settelen
wij zullen settelen
jullie zullen settelen
zij zullen settelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gesetteld hebben
jij zult gesetteld hebben
hij zal gesetteld hebben
wij zullen gesetteld hebben
jullie zullen gesetteld hebben
zij zullen gesetteld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou settelen
jij zou settelen
hij zou settelen
wij zouden settelen
jullie zouden settelen
zij zouden settelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gesetteld hebben
jij zou gesetteld hebben
hij zou gesetteld hebben
wij zouden gesetteld hebben
jullie zouden gesetteld hebben
zij zouden gesetteld hebben

Gebiedende wijs
settel

Aanvoegende wijs
settele

Voorbeelden

  1. Maar uiteindelijk, settel je voor stabiel en voorspelbaar.
    But eventually, you settle for stable and predictable.
  2. Waarom settel jij altijd met diegene die je niet wilt?
    Why do you always settle for the ones you don 't want?
  3. Zich settelen en trouwen.
    Wanna settle down and get married.
  4. Wil je je settelen?
    You wanna go steady?
  5. Settelen en een gezin.
    Settle down and have a family.
  6. Rustig aan, jongens, settelen.
    ( laughs ) Settle down, boys, settle down.
  7. Hij wou niet settelen
    He didn 't want to settle down.
  8. Ik kan me niet settelen.
    Pow! I can 't be tied down.
  9. Oma, u vertelt me te settelen.
    Grandma, you are telling me to settle.
  10. Zou je je niet willen settelen?
    Are you saying you never want to settle down?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden