NL: set-uppen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geset-upt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik set-up jij set-upt hij set-upt wij set-uppen jullie set-uppen zij set-uppen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geset-upt jij hebt geset-upt hij heeft geset-upt wij hebben geset-upt jullie hebben geset-upt zij hebben geset-upt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik set-upte jij set-upte hij set-upte wij set-upten jullie set-upten zij set-upten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geset-upt jij had geset-upt hij had geset-upt wij hadden geset-upt jullie hadden geset-upt zij hadden geset-upt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal set-uppen jij zult set-uppen hij zal set-uppen wij zullen set-uppen jullie zullen set-uppen zij zullen set-uppen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geset-upt hebben jij zult geset-upt hebben hij zal geset-upt hebben wij zullen geset-upt hebben jullie zullen geset-upt hebben zij zullen geset-upt hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou set-uppen jij zou set-uppen hij zou set-uppen wij zouden set-uppen jullie zouden set-uppen zij zouden set-uppen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geset-upt hebben jij zou geset-upt hebben hij zou geset-upt hebben wij zouden geset-upt hebben jullie zouden geset-upt hebben zij zouden geset-upt hebben
|
Gebiedende wijs |
set-up
|
Aanvoegende wijs |
set-uppe |