NL: seponeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geseponeerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik seponeer jij seponeert hij seponeert wij seponeren jullie seponeren zij seponeren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geseponeerd jij hebt geseponeerd hij heeft geseponeerd wij hebben geseponeerd jullie hebben geseponeerd zij hebben geseponeerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik seponeerde jij seponeerde hij seponeerde wij seponeerden jullie seponeerden zij seponeerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geseponeerd jij had geseponeerd hij had geseponeerd wij hadden geseponeerd jullie hadden geseponeerd zij hadden geseponeerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal seponeren jij zult seponeren hij zal seponeren wij zullen seponeren jullie zullen seponeren zij zullen seponeren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geseponeerd hebben jij zult geseponeerd hebben hij zal geseponeerd hebben wij zullen geseponeerd hebben jullie zullen geseponeerd hebben zij zullen geseponeerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou seponeren jij zou seponeren hij zou seponeren wij zouden seponeren jullie zouden seponeren zij zouden seponeren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geseponeerd hebben jij zou geseponeerd hebben hij zou geseponeerd hebben wij zouden geseponeerd hebben jullie zouden geseponeerd hebben zij zouden geseponeerd hebben
|
Gebiedende wijs |
seponeer
|
Aanvoegende wijs |
seponere |