NL: schroeien U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geschroeid
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik schroei jij schroeit hij schroeit wij schroeien jullie schroeien zij schroeien
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geschroeid jij hebt geschroeid hij heeft geschroeid wij hebben geschroeid jullie hebben geschroeid zij hebben geschroeid
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik schroeide jij schroeide hij schroeide wij schroeiden jullie schroeiden zij schroeiden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geschroeid jij had geschroeid hij had geschroeid wij hadden geschroeid jullie hadden geschroeid zij hadden geschroeid
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal schroeien jij zult schroeien hij zal schroeien wij zullen schroeien jullie zullen schroeien zij zullen schroeien
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geschroeid hebben jij zult geschroeid hebben hij zal geschroeid hebben wij zullen geschroeid hebben jullie zullen geschroeid hebben zij zullen geschroeid hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou schroeien jij zou schroeien hij zou schroeien wij zouden schroeien jullie zouden schroeien zij zouden schroeien
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geschroeid hebben jij zou geschroeid hebben hij zou geschroeid hebben wij zouden geschroeid hebben jullie zouden geschroeid hebben zij zouden geschroeid hebben
|
Gebiedende wijs |
schroei
|
Aanvoegende wijs |
schroeie |