NL: schrijnen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geschrijnd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik schrijn jij schrijnt hij schrijnt wij schrijnen jullie schrijnen zij schrijnen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geschrijnd jij hebt geschrijnd hij heeft geschrijnd wij hebben geschrijnd jullie hebben geschrijnd zij hebben geschrijnd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik schrijnde jij schrijnde hij schrijnde wij schrijnden jullie schrijnden zij schrijnden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geschrijnd jij had geschrijnd hij had geschrijnd wij hadden geschrijnd jullie hadden geschrijnd zij hadden geschrijnd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal schrijnen jij zult schrijnen hij zal schrijnen wij zullen schrijnen jullie zullen schrijnen zij zullen schrijnen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geschrijnd hebben jij zult geschrijnd hebben hij zal geschrijnd hebben wij zullen geschrijnd hebben jullie zullen geschrijnd hebben zij zullen geschrijnd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou schrijnen jij zou schrijnen hij zou schrijnen wij zouden schrijnen jullie zouden schrijnen zij zouden schrijnen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geschrijnd hebben jij zou geschrijnd hebben hij zou geschrijnd hebben wij zouden geschrijnd hebben jullie zouden geschrijnd hebben zij zouden geschrijnd hebben
|
| Gebiedende wijs |
schrijn
|
| Aanvoegende wijs |
| schrijne |