1. MWB
  2. Werkwoord vervoegen
  3. schreien

Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: schreien
NL: schreien

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
geschreid

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik schrei
jij schreit
hij schreit
wij schreien
jullie schreien
zij schreien

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb geschreid
jij hebt geschreid
hij heeft geschreid
wij hebben geschreid
jullie hebben geschreid
zij hebben geschreid

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik schreide
jij schreide
hij schreide
wij schreiden
jullie schreiden
zij schreiden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had geschreid
jij had geschreid
hij had geschreid
wij hadden geschreid
jullie hadden geschreid
zij hadden geschreid

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal schreien
jij zult schreien
hij zal schreien
wij zullen schreien
jullie zullen schreien
zij zullen schreien

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal geschreid hebben
jij zult geschreid hebben
hij zal geschreid hebben
wij zullen geschreid hebben
jullie zullen geschreid hebben
zij zullen geschreid hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou schreien
jij zou schreien
hij zou schreien
wij zouden schreien
jullie zouden schreien
zij zouden schreien

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou geschreid hebben
jij zou geschreid hebben
hij zou geschreid hebben
wij zouden geschreid hebben
jullie zouden geschreid hebben
zij zouden geschreid hebben

Gebiedende wijs
schrei

Aanvoegende wijs
schreie

Voorbeelden

  1. Ik hoor het bittere schreien
    I hear The bitter wailing
  2. Die verdwenen bomen schreien in hun verdriet.
    Those vanished trees are weeping in their sorrow.


DE: schreien    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
geschrieen; geschrien
schreiend

Indikativ Präsens
ich schreie
du schreist
er schreit
wir schreien
ihr schreit
sie; Sie schreien

Indikativ Perfekt
ich habe geschrieen; geschrien
du hast geschrieen; geschrien
er hat geschrieen; geschrien
wir haben geschrieen; geschrien
ihr habt geschrieen; geschrien
sie; Sie haben geschrieen; geschrien

Indikativ Präteritum
ich schrie
du schriest
er schrie
wir schrien
ihr schriet
sie; Sie schrien

Indikativ Plusquamperfekt
ich war geschrieen; geschrien
du hattest geschrieen; geschrien
er hatte geschrieen; geschrien
wir hatten geschrieen; geschrien
ihr hattet geschrieen; geschrien
sie; Sie hatten geschrieen; geschrien

Indikativ Futur I
ich werde schreien
du wirst schreien
er wird schreien
wir werden schreien
ihr werdet schreien
sie; Sie werden schreien

Indikativ Futur II
ich werde geschrieen; geschrien sein
du wirst geschrieen; geschrien haben
er wird geschrieen; geschrien haben
wir werden geschrieen; geschrien haben
ihr werdet geschrieen; geschrien haben
sie; Sie werden geschrieen; geschrien haben

Konjunktiv I Präsens
ich schreie
du schreiest
er schreie
wir schreien
ihr schreiet
sie; Sie schreien

Konjunktiv I Perfekt
ich sei geschrieen; geschrien
du habest geschrieen; geschrien
er habe geschrieen; geschrien
wir haben geschrieen; geschrien
ihr habet geschrieen; geschrien
sie; Sie haben geschrieen; geschrien

Konjunktiv II Präsens
ich schrie
du schriest
er schrie
wir schrien
ihr schriet
sie; Sie schrien

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte geschrieen; geschrien
du hättest geschrieen; geschrien
er hätte geschrieen; geschrien
wir hätten geschrieen; geschrien
ihr hättet geschrieen; geschrien
sie; Sie hätten geschrieen; geschrien

Konjunktiv II Futur I
ich würde schreien
du würdest schreien
er würde schreien
wir würden schreien
ihr würdet schreien
sie; Sie würden schreien

Konjunktiv II Futur II
ich würde geschrieen; geschrien sein
du würdest geschrieen; geschrien haben
er würde geschrieen; geschrien haben
wir würden geschrieen; geschrien haben
ihr würdet geschrieen; geschrien haben
sie; Sie würden geschrieen; geschrien haben

der Imperativ
du schreie


Voorbeelden

  1. Mach schon. Schrei.
    Toe maar, schreeuw.
  2. Ich schrei nicht.
    Ik schreeuw niet.
  3. Oder Lenins Schrei
    Of Lenin met zijn kreet
  4. Schrei meinen Rang!
    Schreeuw het uit!
  5. Wieder ein Schrei.
    Weer een schreeuw.
  6. Der allerletzte Schrei.
    Het nieuwste en het beste.
  7. Finger weg! ( Schrei )
    Raak me niet aan.
  8. Der neueste Schrei.
    Het nieuwste ding.
  9. Schrei für mich.
    Schreeuw voor mij.
  10. Schrei mich nicht an.
    Maak je niet boos.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden



Vaakst vervoegd

Hier zie je een overzicht van de 30 vaakst vervoegde werkwoorden voor de vijf talen die we op mijnwoordenboek gebruiken.

Nederlandse werkwoorden

willen verdienen worden zijn vinden bedoelen kunnen houden hebben meten vermelden vertellen varen gelden beantwoorden zeggen bestellen begeleiden updaten reizen bereiden leiden plannen gaan verwijderen stelen bidden besteden denken bellen

Franse werkwoorden

être avoir aller faire pouvoir vouloir venir devoir voir prendre savoir partir connaître recevoir dire mettre finir lire boire choisir envoyer sortir falloir dormir écrire appeler croire manger devenir vivre

Duitse werkwoorden

sein werden haben können mögen gehen wollen müssen essen finden sehen stressen lesen dürfen fahren misten sollen kommen nehmen tun machen geben sprechen lassen helfen laufen arbeiten wohnen schlafen halten

Spaanse werkwoorden

ser sentir tener hacer ver teñir ir estar servir haber poder mentir querer dar fuir saber decir hablar salir empezar volver comer seguir vivir gustar pedir encontrar grillarse latir pensar llamar conocer preferir jugar llegar

Engelse werkwoorden

send read be have spend choose go lead mean hear teach lie think see quit can do build meet take say get run fall fair buy put eat lay make learn wear begin barbecue will give find want know drink work write try