NL: schreeuwen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geschreeuwd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik schreeuw jij schreeuwt hij schreeuwt wij schreeuwen jullie schreeuwen zij schreeuwen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geschreeuwd jij hebt geschreeuwd hij heeft geschreeuwd wij hebben geschreeuwd jullie hebben geschreeuwd zij hebben geschreeuwd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik schreeuwde jij schreeuwde hij schreeuwde wij schreeuwden jullie schreeuwden zij schreeuwden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geschreeuwd jij had geschreeuwd hij had geschreeuwd wij hadden geschreeuwd jullie hadden geschreeuwd zij hadden geschreeuwd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal schreeuwen jij zult schreeuwen hij zal schreeuwen wij zullen schreeuwen jullie zullen schreeuwen zij zullen schreeuwen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geschreeuwd hebben jij zult geschreeuwd hebben hij zal geschreeuwd hebben wij zullen geschreeuwd hebben jullie zullen geschreeuwd hebben zij zullen geschreeuwd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou schreeuwen jij zou schreeuwen hij zou schreeuwen wij zouden schreeuwen jullie zouden schreeuwen zij zouden schreeuwen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geschreeuwd hebben jij zou geschreeuwd hebben hij zou geschreeuwd hebben wij zouden geschreeuwd hebben jullie zouden geschreeuwd hebben zij zouden geschreeuwd hebben
|
Gebiedende wijs |
schreeuw
|
Aanvoegende wijs |
schreeuwe |