Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: schoven

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
geschoofd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik schoof
jij schooft
hij schooft
wij schoven
jullie schoven
zij schoven

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb geschoofd
jij hebt geschoofd
hij heeft geschoofd
wij hebben geschoofd
jullie hebben geschoofd
zij hebben geschoofd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik schoofde
jij schoofde
hij schoofde
wij schoofden
jullie schoofden
zij schoofden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had geschoofd
jij had geschoofd
hij had geschoofd
wij hadden geschoofd
jullie hadden geschoofd
zij hadden geschoofd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal schoven
jij zult schoven
hij zal schoven
wij zullen schoven
jullie zullen schoven
zij zullen schoven

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal geschoofd hebben
jij zult geschoofd hebben
hij zal geschoofd hebben
wij zullen geschoofd hebben
jullie zullen geschoofd hebben
zij zullen geschoofd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou schoven
jij zou schoven
hij zou schoven
wij zouden schoven
jullie zouden schoven
zij zouden schoven

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou geschoofd hebben
jij zou geschoofd hebben
hij zou geschoofd hebben
wij zouden geschoofd hebben
jullie zouden geschoofd hebben
zij zouden geschoofd hebben

Gebiedende wijs
schoof

Aanvoegende wijs
schove

Voorbeelden

  1. Nee, het podium schoof.
    No. The stage slides.
  2. Juan schoof later aan.
    Juan later joined them.
  3. Jack schoof zichzelf naar voor.
    Jack nominated himself.
  4. Hij schoof de laatste 75 meter.
    He scooted the last 75 yards.
  5. Ik schoof mijn medewerker opzij, maar...
    I pushed my co-worker aside, but...
  6. En schoof de schuld in mijn schoenen.
    I did? You cast the blame on me.
  7. Ik schoof ze onder je deur door.
    I shoved them under your door.
  8. En hij schoof dat in de uitvoering.
    And he just put it right into the production.
  9. Toen Patrice je wilde knuffelen, schoof je opzij.
    When she went to hug you, you moved away.
  10. En je schoof een ring aan haar vinger.
    And you put a ring on its finger.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden