NL: schouderen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geschouderd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik schouder jij schoudert hij schoudert wij schouderen jullie schouderen zij schouderen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geschouderd jij hebt geschouderd hij heeft geschouderd wij hebben geschouderd jullie hebben geschouderd zij hebben geschouderd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik schouderde jij schouderde hij schouderde wij schouderden jullie schouderden zij schouderden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geschouderd jij had geschouderd hij had geschouderd wij hadden geschouderd jullie hadden geschouderd zij hadden geschouderd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal schouderen jij zult schouderen hij zal schouderen wij zullen schouderen jullie zullen schouderen zij zullen schouderen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geschouderd hebben jij zult geschouderd hebben hij zal geschouderd hebben wij zullen geschouderd hebben jullie zullen geschouderd hebben zij zullen geschouderd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou schouderen jij zou schouderen hij zou schouderen wij zouden schouderen jullie zouden schouderen zij zouden schouderen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geschouderd hebben jij zou geschouderd hebben hij zou geschouderd hebben wij zouden geschouderd hebben jullie zouden geschouderd hebben zij zouden geschouderd hebben
|
| Gebiedende wijs |
schouder
|
| Aanvoegende wijs |
| schoudere |