Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: schoonmaken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
schoongemaakt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik maak schoon
jij maakt schoon
hij maakt schoon
wij maken schoon
jullie maken schoon
zij maken schoon

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik schoonmaak
dat jij schoonmaakt
dat hij schoonmaakt
dat wij schoonmaken
dat jullie schoonmaken
dat zij schoonmaken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb schoongemaakt
jij hebt schoongemaakt
hij heeft schoongemaakt
wij hebben schoongemaakt
jullie hebben schoongemaakt
zij hebben schoongemaakt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik maakte schoon
jij maakte schoon
hij maakte schoon
wij maakten schoon
jullie maakten schoon
zij maakten schoon

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik schoonmaakte
dat jij schoonmaakte
dat hij schoonmaakte
dat wij schoonmaakten
dat jullie schoonmaakten
dat zij schoonmaakten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had schoongemaakt
jij had schoongemaakt
hij had schoongemaakt
wij hadden schoongemaakt
jullie hadden schoongemaakt
zij hadden schoongemaakt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal schoonmaken
jij zult schoonmaken
hij zal schoonmaken
wij zullen schoonmaken
jullie zullen schoonmaken
zij zullen schoonmaken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal schoongemaakt hebben
jij zult schoongemaakt hebben
hij zal schoongemaakt hebben
wij zullen schoongemaakt hebben
jullie zullen schoongemaakt hebben
zij zullen schoongemaakt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou schoonmaken
jij zou schoonmaken
hij zou schoonmaken
wij zouden schoonmaken
jullie zouden schoonmaken
zij zouden schoonmaken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou schoongemaakt hebben
jij zou schoongemaakt hebben
hij zou schoongemaakt hebben
wij zouden schoongemaakt hebben
jullie zouden schoongemaakt hebben
zij zouden schoongemaakt hebben

Gebiedende wijs
maak schoon

Aanvoegende wijs
schoonmake

Voorbeelden

  1. Maak schoon. Maak schoon.
    clean it, clean it,
  2. Maak schoon, varken.
    Clean up in here, you pig.
  3. Ik maak schoon, doe reparaties
    And I tidy up the place, make repairs.
  4. Wat doe je? Ik maak schoon.
    What are you doing?
  5. Niet nu. Ik maak schoon schip.
    Not now, I need to get clean.
  6. Jij zegt schoonmaken en ik maak schoon, nu doe ik de was.
    You tell me to clean and I clean, now I 'm doing laundry.
  7. Wees hier om acht, Kijk rond en maak schoon.
    Come here at eight, look around and clean up.
  8. Ik kook, ik maak schoon, doe de boodschappen en dat is het.
    I cook, I clean, I run errands and that 's it.
  9. Ik kook, ik maak schoon, en ik laat de wc bril omlaag.
    I 'll cook, I 'll clean, I 'll put the toilet seat down.
  10. En ik kook en maak schoon voor hem... en bedien hem op zijn wenken.
    And I 'll cook and clean for him... And be at his Beck and call.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden