NL: scholen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geschoold
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik school jij schoolt hij schoolt wij scholen jullie scholen zij scholen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geschoold jij hebt geschoold hij heeft geschoold wij hebben geschoold jullie hebben geschoold zij hebben geschoold
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik schoolde jij schoolde hij schoolde wij schoolden jullie schoolden zij schoolden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geschoold jij had geschoold hij had geschoold wij hadden geschoold jullie hadden geschoold zij hadden geschoold
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal scholen jij zult scholen hij zal scholen wij zullen scholen jullie zullen scholen zij zullen scholen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geschoold hebben jij zult geschoold hebben hij zal geschoold hebben wij zullen geschoold hebben jullie zullen geschoold hebben zij zullen geschoold hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou scholen jij zou scholen hij zou scholen wij zouden scholen jullie zouden scholen zij zouden scholen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geschoold hebben jij zou geschoold hebben hij zou geschoold hebben wij zouden geschoold hebben jullie zouden geschoold hebben zij zouden geschoold hebben
|
| Gebiedende wijs |
school
|
| Aanvoegende wijs |
| schole |