NL: schemeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geschemerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik schemer jij schemert hij schemert wij schemeren jullie schemeren zij schemeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geschemerd jij hebt geschemerd hij heeft geschemerd wij hebben geschemerd jullie hebben geschemerd zij hebben geschemerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik schemerde jij schemerde hij schemerde wij schemerden jullie schemerden zij schemerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geschemerd jij had geschemerd hij had geschemerd wij hadden geschemerd jullie hadden geschemerd zij hadden geschemerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal schemeren jij zult schemeren hij zal schemeren wij zullen schemeren jullie zullen schemeren zij zullen schemeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geschemerd hebben jij zult geschemerd hebben hij zal geschemerd hebben wij zullen geschemerd hebben jullie zullen geschemerd hebben zij zullen geschemerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou schemeren jij zou schemeren hij zou schemeren wij zouden schemeren jullie zouden schemeren zij zouden schemeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geschemerd hebben jij zou geschemerd hebben hij zou geschemerd hebben wij zouden geschemerd hebben jullie zouden geschemerd hebben zij zouden geschemerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
schemer
|
| Aanvoegende wijs |
| schemere |