Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: schellen
NL: schellen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gescheld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik schel
jij schelt
hij schelt
wij schellen
jullie schellen
zij schellen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gescheld
jij hebt gescheld
hij heeft gescheld
wij hebben gescheld
jullie hebben gescheld
zij hebben gescheld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik schelde
jij schelde
hij schelde
wij schelden
jullie schelden
zij schelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gescheld
jij had gescheld
hij had gescheld
wij hadden gescheld
jullie hadden gescheld
zij hadden gescheld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal schellen
jij zult schellen
hij zal schellen
wij zullen schellen
jullie zullen schellen
zij zullen schellen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gescheld hebben
jij zult gescheld hebben
hij zal gescheld hebben
wij zullen gescheld hebben
jullie zullen gescheld hebben
zij zullen gescheld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou schellen
jij zou schellen
hij zou schellen
wij zouden schellen
jullie zouden schellen
zij zouden schellen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gescheld hebben
jij zou gescheld hebben
hij zou gescheld hebben
wij zouden gescheld hebben
jullie zouden gescheld hebben
zij zouden gescheld hebben

Gebiedende wijs
schel

Aanvoegende wijs
schelle

Voorbeelden

  1. schel
    jingle
  2. Hij is zo schel en hard en doordringend.
    He 's just so shrill and loud and piercing.
  3. Tracht enkel niet te luid en te schel te praten.
    Just try not to say anything too loud or crass.
  4. De schellen zijn van mijn ogen gevallen.
    The scales have fallen from my eyes.
  5. Alsof de schellen van m' n ogen zijn gevallen.
    It 's like bandages have been removed f rom my eyes.
  6. Het is pijnlijk als we de schellen van onze ogen halen.
    It 's painful when we take the scales from our eyes.
  7. Om er bij te zijn als de schellen van John Crichtons ogen vallen.
    Oh to be there when the scales fall from John Crichton 's eyes.
  8. Hoe vaak moet ze nog liegen voor de schellen van je ogen vallen?
    How many times does she have to lie before you open your eyes?


DE: schellen    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
geschellt
schellend

Indikativ Präsens
ich schelle
du schellst
er schellt
wir schellen
ihr schellt
sie; Sie schellen

Indikativ Perfekt
ich habe geschellt
du hast geschellt
er hat geschellt
wir haben geschellt
ihr habt geschellt
sie; Sie haben geschellt

Indikativ Präteritum
ich schellte
du schelltest
er schellte
wir schellten
ihr schelltet
sie; Sie schellten

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte geschellt
du hattest geschellt
er hatte geschellt
wir hatten geschellt
ihr hattet geschellt
sie; Sie hatten geschellt

Indikativ Futur I
ich werde schellen
du wirst schellen
er wird schellen
wir werden schellen
ihr werdet schellen
sie; Sie werden schellen

Indikativ Futur II
ich werde geschellt haben
du wirst geschellt haben
er wird geschellt haben
wir werden geschellt haben
ihr werdet geschellt haben
sie; Sie werden geschellt haben

Konjunktiv I Präsens
ich schelle
du schellest
er schelle
wir schellen
ihr schellet
sie; Sie schellen

Konjunktiv I Perfekt
ich habe geschellt
du habest geschellt
er habe geschellt
wir haben geschellt
ihr habet geschellt
sie; Sie haben geschellt

Konjunktiv II Präsens
ich schellte
du schelltest
er schellte
wir schellten
ihr schelltet
sie; Sie schellten

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte geschellt
du hättest geschellt
er hätte geschellt
wir hätten geschellt
ihr hättet geschellt
sie; Sie hätten geschellt

Konjunktiv II Futur I
ich würde schellen
du würdest schellen
er würde schellen
wir würden schellen
ihr würdet schellen
sie; Sie würden schellen

Konjunktiv II Futur II
ich würde geschellt haben
du würdest geschellt haben
er würde geschellt haben
wir würden geschellt haben
ihr würdet geschellt haben
sie; Sie würden geschellt haben

der Imperativ
du schelle


Voorbeelden

  1. Ringe am Finger, Schellen am Fuß.
    Ringen om haar vingers, belletjes aan haar tenen
  2. Sie basteln ihre Schellen für die Epiphaniasnacht.
    De verkleding voor de Epiphaniasnacht.
  3. Wie heißt der mit der spitzen Mütze und den Schellen?
    Wie is' t die rondhuppelt met bellen en' n punthoed?
  4. Das Schellen und Gabenbetteln war ein Vorrecht der Arbeiterkinder, die so Gelegenheit bekamen, ihre meist sehr magere Kost etwas aufzubessern
    Het bellen en het bedelen om gaven was een voorrecht van de arbeiderskinderen, die zo hun meestal zeer magere kost iets te verbeteren

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden