NL: schamperen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geschamperd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik schamper jij schampert hij schampert wij schamperen jullie schamperen zij schamperen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geschamperd jij hebt geschamperd hij heeft geschamperd wij hebben geschamperd jullie hebben geschamperd zij hebben geschamperd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik schamperde jij schamperde hij schamperde wij schamperden jullie schamperden zij schamperden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geschamperd jij had geschamperd hij had geschamperd wij hadden geschamperd jullie hadden geschamperd zij hadden geschamperd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal schamperen jij zult schamperen hij zal schamperen wij zullen schamperen jullie zullen schamperen zij zullen schamperen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geschamperd hebben jij zult geschamperd hebben hij zal geschamperd hebben wij zullen geschamperd hebben jullie zullen geschamperd hebben zij zullen geschamperd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou schamperen jij zou schamperen hij zou schamperen wij zouden schamperen jullie zouden schamperen zij zouden schamperen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geschamperd hebben jij zou geschamperd hebben hij zou geschamperd hebben wij zouden geschamperd hebben jullie zouden geschamperd hebben zij zouden geschamperd hebben
|
| Gebiedende wijs |
schamper
|
| Aanvoegende wijs |
| schampere |