Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: schaften

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
geschaft

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik schaft
jij schaft
hij schaft
wij schaften
jullie schaften
zij schaften

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb geschaft
jij hebt geschaft
hij heeft geschaft
wij hebben geschaft
jullie hebben geschaft
zij hebben geschaft

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik schaftte
jij schaftte
hij schaftte
wij schaftten
jullie schaftten
zij schaftten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had geschaft
jij had geschaft
hij had geschaft
wij hadden geschaft
jullie hadden geschaft
zij hadden geschaft

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal schaften
jij zult schaften
hij zal schaften
wij zullen schaften
jullie zullen schaften
zij zullen schaften

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal geschaft hebben
jij zult geschaft hebben
hij zal geschaft hebben
wij zullen geschaft hebben
jullie zullen geschaft hebben
zij zullen geschaft hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou schaften
jij zou schaften
hij zou schaften
wij zouden schaften
jullie zouden schaften
zij zouden schaften

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou geschaft hebben
jij zou geschaft hebben
hij zou geschaft hebben
wij zouden geschaft hebben
jullie zouden geschaft hebben
zij zouden geschaft hebben

Gebiedende wijs
schaft

Aanvoegende wijs
schafte

Voorbeelden

  1. Wat schaft de pot?
    So what 's cooking?
  2. Wat schaft de pot vandaag?
    What 's the special today?
  3. We eten wat de pot schaft.
    Eating whatever there is.
  4. Wat schaft de pot vanavond, Finn?
    What is this tonight, Finn?
  5. Wat schaft de pot, lieve dame?
    What 's for lunch, my dear lady?
  6. Zijn vrienden, eten wat de pot schaft.
    His friends, they eat what the jackal brings.
  7. Schaft zou defecte producten verscheept kunnen hebben.
    Schaft might have shipped defective products.
  8. je moet eten wat de pot schaft, liefje.
    You must eat what we have, my love.
  9. Er is een ladder in de lift schaft.
    There 's a ladder in the elevator shaft.
  10. Valt er wat te schaften?
    Any chance to get some grub?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden