NL: schaden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geschaad
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik schaad jij schaadt hij schaadt wij schaden jullie schaden zij schaden
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geschaad jij hebt geschaad hij heeft geschaad wij hebben geschaad jullie hebben geschaad zij hebben geschaad
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik schaadde jij schaadde hij schaadde wij schaadden jullie schaadden zij schaadden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geschaad jij had geschaad hij had geschaad wij hadden geschaad jullie hadden geschaad zij hadden geschaad
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal schaden jij zult schaden hij zal schaden wij zullen schaden jullie zullen schaden zij zullen schaden
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geschaad hebben jij zult geschaad hebben hij zal geschaad hebben wij zullen geschaad hebben jullie zullen geschaad hebben zij zullen geschaad hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou schaden jij zou schaden hij zou schaden wij zouden schaden jullie zouden schaden zij zouden schaden
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geschaad hebben jij zou geschaad hebben hij zou geschaad hebben wij zouden geschaad hebben jullie zouden geschaad hebben zij zouden geschaad hebben
|
| Gebiedende wijs |
schaad
|
| Aanvoegende wijs |
| schade |