NL: saneren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gesaneerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik saneer jij saneert hij saneert wij saneren jullie saneren zij saneren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gesaneerd jij hebt gesaneerd hij heeft gesaneerd wij hebben gesaneerd jullie hebben gesaneerd zij hebben gesaneerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik saneerde jij saneerde hij saneerde wij saneerden jullie saneerden zij saneerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gesaneerd jij had gesaneerd hij had gesaneerd wij hadden gesaneerd jullie hadden gesaneerd zij hadden gesaneerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal saneren jij zult saneren hij zal saneren wij zullen saneren jullie zullen saneren zij zullen saneren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gesaneerd hebben jij zult gesaneerd hebben hij zal gesaneerd hebben wij zullen gesaneerd hebben jullie zullen gesaneerd hebben zij zullen gesaneerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou saneren jij zou saneren hij zou saneren wij zouden saneren jullie zouden saneren zij zouden saneren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gesaneerd hebben jij zou gesaneerd hebben hij zou gesaneerd hebben wij zouden gesaneerd hebben jullie zouden gesaneerd hebben zij zouden gesaneerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
saneer
|
| Aanvoegende wijs |
| sanere |