Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: samenzweren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
samengezworen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik zweer samen
jij zweert samen
hij zweert samen
wij zweren samen
jullie zweren samen
zij zweren samen

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik samenzweer
dat jij samenzweert
dat hij samenzweert
dat wij samenzweren
dat jullie samenzweren
dat zij samenzweren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb samengezworen
jij hebt samengezworen
hij heeft samengezworen
wij hebben samengezworen
jullie hebben samengezworen
zij hebben samengezworen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik zwoer samen
jij zwoer samen
hij zwoer samen
wij zwoeren samen
jullie zwoeren samen
zij zwoeren samen

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik samenzwoer
dat jij samenzwoer
dat hij samenzwoer
dat wij samenzwoeren
dat jullie samenzwoeren
dat zij samenzwoeren;

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had samengezworen
jij had samengezworen
hij had samengezworen
wij hadden samengezworen
jullie hadden samengezworen
zij hadden samengezworen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal samenzweren
jij zult samenzweren
hij zal samenzweren
wij zullen samenzweren
jullie zullen samenzweren
zij zullen samenzweren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal samengezworen hebben
jij zult samengezworen hebben
hij zal samengezworen hebben
wij zullen samengezworen hebben
jullie zullen samengezworen hebben
zij zullen samengezworen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou samenzweren
jij zou samenzweren
hij zou samenzweren
wij zouden samenzweren
jullie zouden samenzweren
zij zouden samenzweren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou samengezworen hebben
jij zou samengezworen hebben
hij zou samengezworen hebben
wij zouden samengezworen hebben
jullie zouden samengezworen hebben
zij zouden samengezworen hebben

Gebiedende wijs
zweer samen

Aanvoegende wijs
samenzwere

Voorbeelden

  1. Ik laat jullie samenzweren.
    I 'll leave you to your plots.
  2. Samenzweren om ijs te kopen.
    We were conspiring to buy ice cream.
  3. Samenzweren tegen de Duitse staat?
    Conspiracy against the German State?
  4. Catherine zal zolang ze leeft samenzweren.
    Catherine will scheme and plot until the day she dies.
  5. De mensen die samenzweren tegen Foster.
    The people plotting against Foster.
  6. Hij wou niet met ons samenzweren.
    He wouldn 't plot with us.
  7. Waarom zou hij samenzweren met die duivel?
    Why would he conspire with that devil?
  8. Denk je dat we tegen je samenzweren?
    Do you think we 're plotting against you?
  9. Bleda zal nu al tegen me samenzweren.
    Bleda will be plotting against me.
  10. Kushal is tegen me aan het samenzweren.
    Kushal is machinating against me.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden