Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: samenwerken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
samengewerkt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik werk samen
jij werkt samen
hij werkt samen
wij werken samen
jullie werken samen
zij werken samen

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik samenwerk
dat jij samenwerkt
dat hij samenwerkt
dat wij samenwerken
dat jullie samenwerken
dat zij samenwerken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb samengewerkt
jij hebt samengewerkt
hij heeft samengewerkt
wij hebben samengewerkt
jullie hebben samengewerkt
zij hebben samengewerkt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik werkte samen
jij werkte samen
hij werkte samen
wij werkten samen
jullie werkten samen
zij werkten samen

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik samenwerkte
dat jij samenwerkte
dat hij samenwerkte
dat wij samenwerkten
dat jullie samenwerkten
dat zij samenwerkten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had samengewerkt
jij had samengewerkt
hij had samengewerkt
wij hadden samengewerkt
jullie hadden samengewerkt
zij hadden samengewerkt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal samenwerken
jij zult samenwerken
hij zal samenwerken
wij zullen samenwerken
jullie zullen samenwerken
zij zullen samenwerken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal samengewerkt hebben
jij zult samengewerkt hebben
hij zal samengewerkt hebben
wij zullen samengewerkt hebben
jullie zullen samengewerkt hebben
zij zullen samengewerkt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou samenwerken
jij zou samenwerken
hij zou samenwerken
wij zouden samenwerken
jullie zouden samenwerken
zij zouden samenwerken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou samengewerkt hebben
jij zou samengewerkt hebben
hij zou samengewerkt hebben
wij zouden samengewerkt hebben
jullie zouden samengewerkt hebben
zij zouden samengewerkt hebben

Gebiedende wijs
werk samen

Aanvoegende wijs
samenwerke

Voorbeelden

  1. Jullie twee, werk samen.
    You guys, work together.
  2. Werk samen met haar.
    Coordinate with her.
  3. Ik werk samen met Kara.
    I work in the field with Kara.
  4. Ik werk samen met Callie.
    I 'm working with callie.
  5. Ik werk samen met Peter.
    I work with peter.
  6. Ik werk samen met Sherlock.
    I work with Sherlock.
  7. Werk samen met je lijfwacht.
    Work with your bodyguards.
  8. Ik werk samen met Cobra.
    I 'm on a mission with Cobra.
  9. Ik werk samen met Mitch Larson.
    I 'm working with mitch larson.
  10. Ik werk samen met je moeder.
    I work with your mother.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden