Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: samentrekken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
samengetrokken

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik trek samen
jij trekt samen
hij trekt samen
wij trekken samen
jullie trekken samen
zij trekken samen

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik samentrek
dat jij samentrekt
dat hij samentrekt
dat wij samentrekken
dat jullie samentrekken
dat zij samentrekken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb samengetrokken
jij hebt samengetrokken
hij heeft samengetrokken
wij hebben samengetrokken
jullie hebben samengetrokken
zij hebben samengetrokken

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik trok samen
jij trok samen
hij trok samen
wij trokken samen
jullie trokken samen
zij trokken samen

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik samentrok
dat jij samentrok
dat hij samentrok
dat wij samentrokken
dat jullie samentrokken
dat zij samentrokken

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had samengetrokken
jij had samengetrokken
hij had samengetrokken
wij hadden samengetrokken
jullie hadden samengetrokken
zij hadden samengetrokken

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal samentrekken
jij zult samentrekken
hij zal samentrekken
wij zullen samentrekken
jullie zullen samentrekken
zij zullen samentrekken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal samengetrokken hebben
jij zult samengetrokken hebben
hij zal samengetrokken hebben
wij zullen samengetrokken hebben
jullie zullen samengetrokken hebben
zij zullen samengetrokken hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou samentrekken
jij zou samentrekken
hij zou samentrekken
wij zouden samentrekken
jullie zouden samentrekken
zij zouden samentrekken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou samengetrokken hebben
jij zou samengetrokken hebben
hij zou samengetrokken hebben
wij zouden samengetrokken hebben
jullie zouden samengetrokken hebben
zij zouden samengetrokken hebben

Gebiedende wijs
trek samen

Aanvoegende wijs
samentrekke

Voorbeelden

  1. Voel die spieren samentrekken.
    Feel those muscles pull in.
  2. Ik zag haar hart samentrekken.
    I saw her heart go into v-fib.
  3. Elektrisch gestimuleerde zenuwen laten spieren samentrekken.
    Nerves stimulated by electrical impulses produce muscular contractions.
  4. Deze pijn liet haar spieren samentrekken.
    That kind of pain is what caused her muscles to lock up.
  5. De baarmoeder is een cirkelvormige vleugel dat samentrekken kan.
    The cervix is a circular wing of muscles that contracts or expands.
  6. Terwijl onze werelden samentrekken... wordt de kracht steeds groter.
    As our worlds contract the force becomes greater and greater.
  7. Een kleine druppel kan je pupillen samentrekken voor maximaal 36 uur.
    One tiny drop can contract your pupils for up to 36 hours.
  8. Het blokkeert de zenuwimpulsen naar de spieren zodat ze niet samentrekken.
    It blocks the nerve impulses to the muscles so they can 't contract.
  9. Als de spieren zich samentrekken, wordt de staaf heen en weer gebogen.
    As the muscles contract, they bend the rod from side to side.
  10. .. Ik zou de ligatuur samentrekken als dit, en het blijfft horizontaal, zie je?
    .. I 'd pull the ligature together like this, and it stays horizontal, see?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden