1. MWB
  2. Werkwoord vervoegen
  3. samensmelten

Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: samensmelten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
samengesmolten

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik smelt samen
jij smelt samen
hij smelt samen
wij smelten samen
jullie smelten samen
zij smelten samen

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik samensmelt
dat jij samensmelt
dat hij samensmelt
dat wij samensmelten
dat jullie samensmelten
dat zij samensmelten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb samengesmolten
jij hebt samengesmolten
hij heeft samengesmolten
wij hebben samengesmolten
jullie hebben samengesmolten
zij hebben samengesmolten

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik smolt samen
jij smolt samen
hij smolt samen
wij smolten samen
jullie smolten samen
zij smolten samen

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik samensmolt
dat jij samensmolt
dat hij samensmolt
dat wij samensmolten
dat jullie samensmolten
dat zij samensmolten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had samengesmolten
jij had samengesmolten
hij had samengesmolten
wij hadden samengesmolten
jullie hadden samengesmolten
zij hadden samengesmolten

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal samensmelten
jij zult samensmelten
hij zal samensmelten
wij zullen samensmelten
jullie zullen samensmelten
zij zullen samensmelten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal samengesmolten hebben
jij zult samengesmolten hebben
hij zal samengesmolten hebben
wij zullen samengesmolten hebben
jullie zullen samengesmolten hebben
zij zullen samengesmolten hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou samensmelten
jij zou samensmelten
hij zou samensmelten
wij zouden samensmelten
jullie zouden samensmelten
zij zouden samensmelten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou samengesmolten hebben
jij zou samengesmolten hebben
hij zou samengesmolten hebben
wij zouden samengesmolten hebben
jullie zouden samengesmolten hebben
zij zouden samengesmolten hebben

Gebiedende wijs
smelt samen

Aanvoegende wijs
samensmelte

Voorbeelden

  1. Onze geesten smelt samen.
    Our minds are merging.
  2. Tetrodotoxin samensmelten.
    Tetrodotoxin amalgamate.
  3. Menselijkheid en technologie samensmelten,
    Humanity and technology merge,
  4. Vertel ze hoe ze zullen samensmelten
    Tell them to mix up with each other.
  5. Dat betekent dat we twee aparte levens samensmelten.
    That means we 'll take two separate lives and meld them together.
  6. Dat betekent dat we twee aparte levens samensmelten.
    That means we 're taking two separate lives and melding them together.
  7. Laat onze zielen samensmelten tot een perfecte harmonie.
    Let us concentrate on melting our souls together in perfect unison.
  8. Als atomen samensmelten in een ster, ontstaat er sterrenlicht.
    When atoms fuse in the hearts of stars, they make starlight.
  9. Ik wou met haar samensmelten op de Martian-manier.
    I offered to merge with her in the Martian way.
  10. Iedereen moet één worden en tot een geheel samensmelten.
    Everyone must become one and melt into each other.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden



Vaakst vervoegd

Hier zie je een overzicht van de 30 vaakst vervoegde werkwoorden voor de vijf talen die we op mijnwoordenboek gebruiken.

Nederlandse werkwoorden

willen verdienen worden zijn vinden bedoelen kunnen houden hebben meten vermelden vertellen varen gelden beantwoorden zeggen bestellen begeleiden updaten reizen bereiden leiden plannen gaan verwijderen stelen bidden besteden denken bellen

Franse werkwoorden

être avoir aller faire pouvoir vouloir venir devoir voir prendre savoir partir connaître recevoir dire mettre finir lire boire choisir envoyer sortir falloir dormir écrire appeler croire manger devenir vivre

Duitse werkwoorden

sein werden haben können mögen gehen wollen müssen essen finden sehen stressen lesen dürfen fahren misten sollen kommen nehmen tun machen geben sprechen lassen helfen laufen arbeiten wohnen schlafen halten

Spaanse werkwoorden

ser sentir tener hacer ver teñir ir estar servir haber poder mentir querer dar fuir saber decir hablar salir empezar volver comer seguir vivir gustar pedir encontrar grillarse latir pensar llamar conocer preferir jugar llegar

Engelse werkwoorden

send read be have spend choose go lead mean hear teach lie think see quit can do build meet take say get run fall fair buy put eat lay make learn wear begin barbecue will give find want know drink work write try