1. MWB
  2. Werkwoord vervoegen
  3. samenscholen

Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: samenscholen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
samengeschoold

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik school samen
jij schoolt samen
hij schoolt samen
wij scholen samen
jullie scholen samen
zij scholen samen

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik samenschool
dat jij samenschoolt
dat hij samenschoolt
dat wij samenscholen
dat jullie samenscholen
dat zij samenscholen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb samengeschoold
jij hebt samengeschoold
hij heeft samengeschoold
wij hebben samengeschoold
jullie hebben samengeschoold
zij hebben samengeschoold

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik schoolde samen
jij schoolde samen
hij schoolde samen
wij schoolden samen
jullie schoolden samen
zij schoolden samen

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik samenschoolde
dat jij samenschoolde
dat hij samenschoolde
dat wij samenschoolden
dat jullie samenschoolden
dat zij samenschoolden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had samengeschoold
jij had samengeschoold
hij had samengeschoold
wij hadden samengeschoold
jullie hadden samengeschoold
zij hadden samengeschoold

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal samenscholen
jij zult samenscholen
hij zal samenscholen
wij zullen samenscholen
jullie zullen samenscholen
zij zullen samenscholen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal samengeschoold hebben
jij zult samengeschoold hebben
hij zal samengeschoold hebben
wij zullen samengeschoold hebben
jullie zullen samengeschoold hebben
zij zullen samengeschoold hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou samenscholen
jij zou samenscholen
hij zou samenscholen
wij zouden samenscholen
jullie zouden samenscholen
zij zouden samenscholen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou samengeschoold hebben
jij zou samengeschoold hebben
hij zou samengeschoold hebben
wij zouden samengeschoold hebben
jullie zouden samengeschoold hebben
zij zouden samengeschoold hebben

Gebiedende wijs
school samen

Aanvoegende wijs
samenschole

Voorbeelden

  1. Ze zaten op school samen.
    They were at school together.
  2. We moeten na school samen iets doen.
    We should hang out some time after school.
  3. Dat jullie van school samen naar huis liepen?
    You used to walk home together from school?
  4. Maar zullen we na school samen iets gaan doen?
    But would you ever want to get together after school and maybe hang out?
  5. Ik ben bij de school samen met Maisie. Margo is ook hier.
    I 'm outside the school here with Maisie, and Margo is here.
  6. Samenscholen met bekende criminelen.
    Cohorting with known criminals.
  7. Ze kunnen samenscholen in astronomische aantallen.
    They can congregate in astronomical numbers.
  8. Samenscholen met meer dan 10 leerlingen vragen toestemming.
    More than 10 students need permission to assemble.
  9. Ik kom op straat en ik zie mensen samenscholen.
    I went out into the street and I saw a crowd.
  10. Gevangenen hebben zich verspreid. We komen in actie als ze samenscholen.
    Inmates are spread throughout, which means we got to move when they 're grouped together.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden



Vaakst vervoegd

Hier zie je een overzicht van de 30 vaakst vervoegde werkwoorden voor de vijf talen die we op mijnwoordenboek gebruiken.

Nederlandse werkwoorden

willen verdienen worden zijn vinden bedoelen kunnen houden hebben meten vermelden vertellen varen gelden beantwoorden zeggen bestellen begeleiden updaten reizen bereiden leiden plannen gaan verwijderen stelen bidden besteden denken bellen

Franse werkwoorden

être avoir aller faire pouvoir vouloir venir devoir voir prendre savoir partir connaître recevoir dire mettre finir lire boire choisir envoyer sortir falloir dormir écrire appeler croire manger devenir vivre

Duitse werkwoorden

sein werden haben können mögen gehen wollen müssen essen finden sehen stressen lesen dürfen fahren misten sollen kommen nehmen tun machen geben sprechen lassen helfen laufen arbeiten wohnen schlafen halten

Spaanse werkwoorden

ser sentir tener hacer ver teñir ir estar servir haber poder mentir querer dar fuir saber decir hablar salir empezar volver comer seguir vivir gustar pedir encontrar grillarse latir pensar llamar conocer preferir jugar llegar

Engelse werkwoorden

send read be have spend choose go lead mean hear teach lie think see quit can do build meet take say get run fall fair buy put eat lay make learn wear begin barbecue will give find want know drink work write try