Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: samenhangen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
samengehangen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik hang samen
jij hangt samen
hij hangt samen
wij hangen samen
jullie hangen samen
zij hangen samen

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik samenhang
dat jij samenhangt
dat hij samenhangt
dat wij samenhangen
dat jullie samenhangen
dat zij samenhangen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb samengehangen
jij hebt samengehangen
hij heeft samengehangen
wij hebben samengehangen
jullie hebben samengehangen
zij hebben samengehangen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik hing samen
jij hing samen
hij hing samen
wij hingen samen
jullie hingen samen
zij hingen samen

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik samenhing
dat jij samenhing
dat hij samenhing
dat wij samenhingen
dat jullie samenhingen
dat zij samenhingen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had samengehangen
jij had samengehangen
hij had samengehangen
wij hadden samengehangen
jullie hadden samengehangen
zij hadden samengehangen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal samenhangen
jij zult samenhangen
hij zal samenhangen
wij zullen samenhangen
jullie zullen samenhangen
zij zullen samenhangen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal samengehangen hebben
jij zult samengehangen hebben
hij zal samengehangen hebben
wij zullen samengehangen hebben
jullie zullen samengehangen hebben
zij zullen samengehangen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou samenhangen
jij zou samenhangen
hij zou samenhangen
wij zouden samenhangen
jullie zouden samenhangen
zij zouden samenhangen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou samengehangen hebben
jij zou samengehangen hebben
hij zou samengehangen hebben
wij zouden samengehangen hebben
jullie zouden samengehangen hebben
zij zouden samengehangen hebben

Gebiedende wijs
hang samen

Aanvoegende wijs
samenhange

Voorbeelden

  1. Hannah, ik geloof dat al je problemen samenhangen.
    Hannah, I believe that everything you suffered from is related.
  2. Denk je dat deze foto' s daarmee samenhangen?
    Do you think that 's what these pictures were about?
  3. Een van de dingen die samenhangen met deze opdracht
    One of the burdens that comes with this assignment
  4. Is er reden om te suggereren dat de moorden met elkaar samenhangen?
    ls there any reason to think the killings are related?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden