Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: samengaan

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
samengegaan

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik ga samen
jij gaat samen
hij gaat samen
wij gaan samen
jullie gaan samen
zij gaan samen

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik samenga
dat jij samengaat
dat hij samengaat
dat wij samengaan
dat jullie samengaan
dat zij samengaan

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik ben samengegaan
jij bent samengegaan
hij is samengegaan
wij zijn samengegaan
jullie zijn samengegaan
zij zijn samengegaan

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik ging samen
jij ging samen
hij ging samen
wij gingen samen
jullie gingen samen
zij gingen samen

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik samenging
dat jij samenging
dat hij samenging
dat wij samengingen
dat jullie samengingen
dat zij samengingen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik was samengegaan
jij was samengegaan
hij was samengegaan
wij waren samengegaan
jullie waren samengegaan
zij waren samengegaan

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal samengaan
jij zult samengaan
hij zal samengaan
wij zullen samengaan
jullie zullen samengaan
zij zullen samengaan

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal samengegaan zijn
jij zult samengegaan zijn
hij zal samengegaan zijn
wij zullen samengegaan zijn
jullie zullen samengegaan zijn
zij zullen samengegaan zijn

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou samengaan
jij zou samengaan
hij zou samengaan
wij zouden samengaan
jullie zouden samengaan
zij zouden samengaan

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou samengegaan zijn
jij zou samengegaan zijn
hij zou samengegaan zijn
wij zouden samengegaan zijn
jullie zouden samengegaan zijn
zij zouden samengegaan zijn

Gebiedende wijs
ga samen

Aanvoegende wijs
samenga

Voorbeelden

  1. Ga samen met mij.
    Come on along with me.
  2. Ga samen naar de hel.
    You shall join them in hell.
  3. Ga samen met je vader.
    Go with your father.
  4. Ik ga samen met Amita.
    It 's for me and Amita.
  5. Ik ga samen met de familie.
    I 'll go with the family.
  6. Ga samen met Chavez eten regelen.
    You and Chavez are going to get something for dinner.
  7. Oké, ik ga samen met je douchen.
    Okay, I 'll take one with you.
  8. Ik ga samen met hem sterven, Sam.
    I 'm gonna die with him, Sam.
  9. Ik ga samen met de sheriff eten vanavond.
    I 'm having dinner with the sheriff tonight.
  10. Ik ga samen met jou, niet met Koris.
    I 'm going in with you, not Koris.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden