NL: salariëren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gesalarieerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik salarieer jij salarieert hij salarieert wij salariëren jullie salariëren zij salariëren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gesalarieerd jij hebt gesalarieerd hij heeft gesalarieerd wij hebben gesalarieerd jullie hebben gesalarieerd zij hebben gesalarieerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik salarieerde jij salarieerde hij salarieerde wij salarieerden jullie salarieerden zij salarieerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gesalarieerd jij had gesalarieerd hij had gesalarieerd wij hadden gesalarieerd jullie hadden gesalarieerd zij hadden gesalarieerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal salariëren jij zult salariëren hij zal salariëren wij zullen salariëren jullie zullen salariëren zij zullen salariëren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gesalarieerd hebben jij zult gesalarieerd hebben hij zal gesalarieerd hebben wij zullen gesalarieerd hebben jullie zullen gesalarieerd hebben zij zullen gesalarieerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou salariëren jij zou salariëren hij zou salariëren wij zouden salariëren jullie zouden salariëren zij zouden salariëren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gesalarieerd hebben jij zou gesalarieerd hebben hij zou gesalarieerd hebben wij zouden gesalarieerd hebben jullie zouden gesalarieerd hebben zij zouden gesalarieerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
salarieer
|
| Aanvoegende wijs |
| salariëre |